Ezechiël 2,2-5 en Marcus 6,1-6 – zr. Emmanuel (en zr. Angela)

inleidend woord:

Broeders en zusters in Christus, wij zijn hier verenigd in de Naam van onze God die is: Vader, Zoon en Heilige Geest. Amen. Van harte welkom in deze vigilieviering.
Begin vorige maand hadden wij als zusters onze jaarlijkse bijeenkomst met onze Megense broeders, steeds een mooie mix van ontmoeting en bezinning en tot slot een ontspannen en lekkere maaltijd. Dit jaar bezonnen we ons samen op een verhaal uit De Fioretti, de verhalen over de heilige Franciscus. Het verhaal ging over hoe de heilige Clara samen met Sint-Franciscus en zijn gezellen in Santa Maria degli Angeli de maaltijd gebruikte.
Het was een mooie bezinning en een geslaagde ontmoeting. De daaropvolgende nacht lag onze zuster Angela een hele tijd wakker. Ze bleef maar aan het verhaal uit De Fioretti denken, en hoe ze ‘dat kon gebruiken voor haar vigilieviering’. De viering zelf uitwerken lukt niet meer, maar ze heeft nog wel haar gedachten doorgegeven, die wij in deze viering met ons mee zullen nemen.

bezinning:

Het genoemde verhaal uit De Fioretti is te lang om in zijn geheel op te nemen in deze viering. In het kort gaat het over Clara, die Franciscus al meerdere malen haar vurige wens kenbaar gemaakt heeft om een keer samen met hem te eten. Steeds krijgt ze nul op rekest, tot de broeders het voor haar opnemen bij Franciscus. De verhoopte maaltijd komt er, maar meer nog dan het voedsel voor het lichaam, is het de voeding van de geest die allen verkwikt.
Zo in het kort, maar ook als je het verhaal in zijn geheel leest, roept het toch minstens verwondering op: waar raakt dit verhaal aan de lezingen van deze zondag?
In de eerste lezing hoorden we over Ezechiëls roeping tot profeet. Na een groots visioen, waarin de HEER zelf zich in zijn heerlijkheid aan Ezechiël openbaart, ontvangt Ezechiël zijn roeping en zending. En wel zo dat de mensen – of zij nu luisteren of niet – zullen weten dat er een profeet in hun midden is.
In het Evangelie begeeft Jezus zich met zijn leerlingen naar zijn vaderstad, waar Hij op sabbat onderricht geeft in de synagoge. Zijn wijze woorden wekken verbazing en ergernis op. Jezus schaart zich in de lijn van de profeten door op te merken dat ‘een profeet overal geëerd wordt, behalve in zijn eigen stad, bij zijn verwanten en in zijn eigen kring.’
Ezechiël is een profeet, en Jezus is wel de profeet bij uitstek. Maar wat maakt iemand nu tot een profeet? Natuurlijk, een profeet is iemand die door God geroepen is om als zijn woordvoerder op te treden en de mensen te waarschuwen of te bemoedigen. Over de heilige Franciscus is er een boek met de titel: Franciscus van Assisi. Een profeet voor onze tijd. Maar wat maakt Franciscus nu tot een profeet? Daar werpt het verhaal uit De Fioretti een mooi licht op. Wanneer het in het genoemde Fiorettiverhaal tijd is om te gaan eten, gaat Franciscus naast Clara zitten en een van de broeders naast haar gezellin en vervolgens scharen alle andere broeders zich rond het maal. En dan staat er: ‘Bij wijze van eerste gerecht begon Franciscus toen zo mooi en verheven over God te spreken, dat een overvloed van goddelijke genade over hen neerdaalde en ze allen in geestvervoering raakten.’
Zij verspreiden zo zo’n gloed dat het een groot vuur lijkt waar de inwoners van Assisi op af komen. Wanneer zij bij het verblijf van Franciscus aankomen, gaan zij naar binnen. ‘Daar’, zo vervolgt het verhaal, ‘zagen zij Franciscus en Clara met hun hele gezelschap in contemplatie verzonken rond die sobere dis. Toen begrepen ze dat het een hemels en geen stoffelijk vuur moest zijn geweest, waarmee God op wonderbaarlijke wijze de gloed van de goddelijke liefde had verbeeld die in de zielen van de heilige broeders en zusters brandde. Zo vertrokken ze weer, in hun harten intens vertroost en gesticht.’
‘Volgens mij is precies dit,’ zei zuster Angela, ‘wat Franciscus tot een profeet maakt. Zó mooi over God spreken, dat anderen erdoor vertroost en gesticht worden, dat ze erdoor in geestvervoering raken.’ Met andere woorden: zo bezield over en van God spreken, vanuit een levend en geleefd geloof, dat ook anderen er warm van worden, dat zij er dichter bij God door komen.
Is dat niet ook de roeping van ieder van ons, van iedere gelovige? De mond spreekt immers waar het hart vol van is… Dat vraagt van ons dat wij groeien in geloof, een levend en geleefd geloof, dat wij tijd en ruimte maken voor gebed en contemplatie, tijd en ruimte voor de Geest van de Heer en zijn heilige werking in ons. Dat wij zo, in onze woorden en daden, in onze wijze van leven, profeten mogen zijn die met de inzet van heel hun leven spreken van God.